NL Nederlands rijmpjes van afboeten naar afdokken
- afboeten
- afbollen
- afbomen
- afbonken
- afbonzen
- afborstelen
- afbottelen
- afbouw
- afbouwen
- afbraak
- afbramen
- afbranden
- afbrassen
- afbreien
- afbreken
- afbrengen
- afbrengen van
- afbreuk
- afbreuk doen aan
- afbrijnen
- afbroddelen
- afbrokkelen
- afbuigen
- afbuiging
- afbuitelen
- afchecken
- afcommanderen
- afconcluderen
- afdak
- afdalen
- afdaling
- afdammen
- afdanken
- afdansen
- afdeinzen
- afdekken
- afdelen
- afdeling
- afdelings-
- afdelingschef
- afdelven
- afdichten
- afdichting
- afdienen
- afdieven
- afdijken
- afdingen
- afdoen
- afdoening
- afdokken